Stefan Kulk (Universiteit Utrecht) over het vergeetrecht: “Afwegingen bij Google tussen privacy en vrijheid van meningsuiting moeten controleerbaar zijn”

Stefan Kulk is als onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht van de Universiteit Utrecht. Naast werken aan zijn proefschrift doet hij veel onderzoek naar het right to be forgotten (recht om vergeten te worden), een onderwerp waarover hij ook doceert aan de Universiteit. Zijn onderzoek is terug te vinden in verschillende publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. In dit interview geeft Kulk zijn mening over het vergeetrecht.

Vanwaar de interesse voor het vergeetrecht?

“Aan de Universiteit Utrecht houd ik mij bezig met onderzoek naar de verantwoordelijkheden van internetdienstverleners zoals zoekmachines. Na de rechtszaak van Costeja tegen Google Spain in 2014, toen het vergeetrecht  voor zoekmachines in Europa werd geïntroduceerd, ben ik mij in het right to be forgotten (RTBF) gaan verdiepen. De uitspraak in deze zaak heeft er namelijk toe geleid dat zoekmachines een nieuwe verantwoordelijkheid hebben gekregen om de privacy van mensen te waarborgen en om daar beslissingen over te nemen. Daarmee is het natuurlijk een zeer interessant onderwerp in het kader van mijn onderzoeksveld.”

Wat is in algemene zin jouw mening over het vergeetrecht, los van hoe dit momenteel is vormgegeven?

“Ik vind het een goede ontwikkeling. We leven nu in een tijd waarin enorme hoeveelheden informatie kunnen worden opgeslagen en het slechts enkele milliseconden kost om informatie te vinden. Dit is een groot verschil ten opzichte van vroeger, toen informatie als het ware vanzelf na verloop van tijd verdween. Om een oud krantenbericht te vinden moest je naar het archief van bijvoorbeeld de Koninklijke Bibliotheek en daar in een kaartenbak zoeken. De informatie was dus wel beschikbaar, maar het kostte veel meer moeite om deze te verkrijgen. Nu heb je met zoekmachines als Google technologieën die bijna niks meer vergeten. Ik vind het een goede ontwikkeling dat het recht wordt ingezet om de negatieve effecten hiervan te corrigeren. Tegelijkertijd zul je wel ergens een grens moeten trekken en dat levert moeilijke afwegingen op. Wanneer is informatie niet langer relevant? Is de informatie van publiek belang? Er is natuurlijk een verschil tussen informatie over Mark Rutte en informatie over iemand die niet een publiek figuur is, maar hoe bepaal je dat precies en waar trek je grens? Zo ontstaan er ook allerlei grijze gebieden. Het grootste nadeel van het recht om vergeten te worden is dus dat het soms heel lastig is om vast te stellen wanneer het zou moeten gelden. Dat probleem is inherent aan het RTBF en zal ook altijd zal blijven bestaan. Er zal ook best wel eens iets fout gaan, dat er informatie wordt verborgen waar het publiek eigenlijk nog wel belang bij zou hebben. Ik vind het vergeetrecht dus een goede ontwikkeling, maar je moet daarbij wel zorgen dat de afwegingen zo zorgvuldig mogelijk worden gemaakt.”

Wat zou volgens jou zwaarder moeten wegen bij een afweging tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie?

“Dat hangt helemaal af van de feiten en omstandigheden. Het zijn belangrijke waarden die niet voor elkaar onder doen. Vrijheid van meningsuiting is veel meer dan op internet kunnen plaatsen wat je wil, het betekent ook dat het publiek toegang heeft tot die informatie. Het is essentieel voor een democratie dat het volk de beschikking heeft over relevante informatie, zodat op die manier goed geïnformeerde beslissingen kunnen worden genomen. Ook het kunnen uiten van kritiek is daarbij van belang. Privacy is ook ontzettend belangrijk, het is iets waar iedereen behoefte aan heeft. Je wil zelf kunnen beslissen wat je met anderen deelt en wat niet. Van oudsher is het recht op privacy iets dat we vooral willen hebben ten opzichte van de staat, dat de overheid niet alles over jou weet en je recht hebt op een eigen persoonlijke levenssfeer. Tegenwoordig is privacy ook enorm van belang als het gaat om gebruik van jouw gegevens door commerciële partijen. Je wil niet dat alles wat je online doet wordt bijgehouden en opgeslagen, in ieder geval niet zonder dat je daar enige invloed kunt oefenen. Je kunt dus niet stellen dat privacy dan wel vrijheid van meningsuiting belangrijker is. Ze staan ook niet alleen maar tegenover elkaar, in sommige gevallen versterken ze elkaar juist. Als je bijvoorbeeld iets anoniem online kunt plaatsen, dan ben je misschien sneller geneigd om je mening te uiten. Je hebt die privacy soms nodig om kritiek te kunnen geven. Het gaat uiteindelijk om de juiste balans tussen die twee rechten.”

Wat vind je van de huidige implementatie van het vergeetrecht?

“Ten tijde van de Costeja-rechtszaak besliste de rechter dat bepaalde bestaande privacyregels ook voor zoekresultaten zouden moeten gelden. In mei 2018 wordt de Algemene Verordening Gegevensbescherming van kracht in de EU en daarin wordt een algemeen recht op vergetelheid opgenomen. Dan kun je ook bijvoorbeeld bij de bank vragen of zij verouderde gegevens die zij over jou hebben willen verwijderen. Het is nog de vraag hoe dit nieuwe algemene recht op vergetelheid zal uitpakken. Maar om het bij zoekmachines te houden: ik vind dat er op dit moment een grote verantwoordelijkheid bij de zoekmachines wordt gelegd. Een zoekmachine moet zelf de afweging maken of iets volgens het vergeetrecht verwijderd zou moeten worden. Alleen al in Nederland zijn er ruim 31.000 verwijderverzoeken gedaan bij Google. In slechts een klein aantal gevallen komt de rechter of de Autoriteit Persoonsgegevens er aan te pas. Dit betekent dat er heel erg veel beslissingen over die afweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting worden genomen buiten ons zicht. Omdat het kan gaan om belangrijke informatie dan zou je daar op een bepaalde manier toezicht op moeten kunnen houden, maar de rechter in de Costeja-rechtszaak heeft die verantwoordelijkheid primair bij de zoekmachines gelegd. Er wordt door Google weinig openbaar gemaakt over de genomen beslissingen, dus het is nu niet mogelijk om goed na te gaan welke informatie wordt onttrokken aan ons zicht. Ik vind dat zorgelijk.”

Zouden deze beslissingen dan in de rechtszaal moeten worden genomen?

“Als je bedenkt hoeveel mensen een verwijderverzoek doen, dan zou dat natuurlijk problemen opleveren. Ik denk zelf meer in de richting van het vergroten van de transparantie over de beslissingen die Google neemt. Wellicht zouden onderzoekers toegang kunnen krijgen tot de dataset met gemaakte beslissingen. Op die manier kan er een soort toezicht van buitenaf zijn. Als je een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid neerlegt bij een private partij, dan moet je dat wel goed inkleden. Er moeten voldoende waarborgen worden ingebouwd.”

Er loopt nu een rechtszaak tussen de Franse autoriteit persoonsgegevens (CNIL) en Google over het wereldwijd blokkeren van zoekresultaten op het .com-domein, in plaats van alleen in Europa. Hoe kijk jij daar tegenaan?

“Ik vind die eis van het CNIL wel ver gaan, je gaat dan als toezichthouder eigenlijk buiten je eigen jurisdictie optreden. Dan bepalen de Fransen of de EU ook voor bijvoorbeeld Amerikanen wat voor informatie zij te zien krijgen op ‘hun’ versie van Google. Aan de andere kant: het doel is om de privacy van Europeanen effectief te beschermen en ook om te voorkomen dat mensen bijvoorbeeld de Amerikaanse versie van Google gebruiken om toch afgeschermde informatie toch te vinden. Uiteindelijk denk ik dat de huidige oplossing van Google een mooi compromis is. Nu worden resultaten op het .com-domein namelijk ook verborgen, maar alleen als de zoekopdracht afkomstig is uit een EU-land. Zo bescherm je aan de ene kant de privacy van Europese burgers, maar voorkom je aan de andere kant dat je over je eigen grenzen heen gaat regeren.”

Geef je het CNIL een kans van slagen in deze rechtszaak?

“CNIL heeft zeker een kans omdat het huidige recht op dit punt niet duidelijk is. Mocht het zo ver komen, dan zal dat nieuwe lastigheden kunnen opleveren. Amerikanen slaan vrijheid van meningsuiting over het algemeen hoger aan dan privacy. Zij zouden deze afweging waarschijnlijk anders maken en zullen het mogelijk niet eens zijn met de de aanpak van Europeanen. Er speelt overigens een vergelijkbare rechtszaak in Canada. Daarin oordeelde de Canadese rechter dat Google de zoekresultaten die verwezen naar een bedrijf dat inbreuk maakte op de octrooirechten van een bedrijf uit Canada wereldwijd moet blokkeren. Het beroep van Google tegen de uitspraak bij het hooggerechtshof van Canada loopt nog. Deze zaak gaat dus niet over het RTBF, maar gaat ook over het wereldwijd toepassen van nationale regels op het wereldwijde internet.”